In dit stuk doe ik verslag van een alcoholloze maand (spoiler: viel niet mee)

Na een desastreuze borrel met collega’s, besloot ik de drank een maandje te laten staan. Het verslag van dat experiment stond 15 oktober 2016 in het magazine van het Algemeen Dagblad.

Wie tests over alcohol invult blijkt al snel een stevige drinker. Psychiater René Kahn vindt dat alcohol niet meer de regel moet zijn, maar de uitzondering. Als proef besluit journalist Gijs van der Sanden eens een maand niet te drinken.

‘App even als je veilig thuis bent, we maken ons zorgen.’ Na een avond drinken met collega’s lees ik de berichten op mijn telefoon. Het scherm is gebarsten – geen idee hoe ik dat voor elkaar heb gekregen – en ik heb een hemeltergende dorst. Wat is er gebeurd?
Ik bekijk de foto’s en filmpjes terug die ik heb gemaakt en langzaam ontvouwt zich het mysterie. Met het schaamrood op mijn kaken zie ik hoe een onschuldige lunch met wijn uitmondde in totale dronkenschap. Het praten met dubbele tong, mijn ongecontroleerde lichaamsbewegingen, de verdwaasde blik in mijn ogen: ik heb het allemaal vastgelegd. Ineens herinner ik me het moment waarop ik van een stoel viel – in het bijzijn van al mijn collega’s – om er meteen daarna weer op te klimmen en door te gaan met mijn onsamenhangende dronkenmanspraat. Het was vast grappig op dat moment, maar de volgende ochtend, in mijn bed, kan ik er alleen maar de tragiek van inzien.
Terwijl ik koffie maak om de kater te bezweren, ga ik na hoe vaak ik gedronken heb, afgelopen tijd. Er was dat etentje met vrienden, een huwelijk, een aantal festivals, een borrel na het werk, een nachtelijk glas whiskey. De keren dat ik beneveld thuiskwam zijn niet op één hand te tellen.

‘Had Gijs weer een emmertje nodig?’ vraagt een vriend in een groepsapp waarin de uit de hand gelopen lunch wordt geëvalueerd. Vooral dat woordje ‘weer’ raakt me. Kennelijk heb ik de reputatie van iemand die zijn grenzen niet kent.

Voor alle duidelijkheid: ik heb mijn leven verder prima op orde. Er gaan genoeg dagen voorbij waarop ik niet drink, als dat toevallig zo uitkomt, en ik drink louter uit gezelligheid, niet uit een psychische noodzaak. Toch zit het me niet lekker. Waarom ben ik kennelijk keer op keer niet in staat om het bij een paar drankjes te houden? Is het gretigheid? Omdat het zo gezellig is? Waarom drink ik eigenlijk?

Wat het ook is, ik vind mezelf ineens een treurig geval: een dertiger die nog steeds als een bingedrinkende puber over de straten zwalkt. Aan de keukentafel neem ik een beslissing: een maand niet drinken. Geen druppel. Het lijkt wel alsof mijn hoofdpijn door het nemen van het besluit spontaan verdwijnt.

Mijn onthouding komt bovendien op een goed getimed moment. In zijn boek Op je gezondheid? – dat deze maand verschijnt – bepleit psychiater René Kahn een samenleving waarin alcohol niet de regel, maar de uitzondering is. Blader het door, en je begint te huiveren. Alcohol is een sluipmoordenaar, schrijft Kahn: jaarlijks sterven er wereldwijd 3,3 miljoen mensen aan de gevolgen van drank. Dat is één persoon per tien seconden.
Er zijn veel parallellen te trekken tussen drank en tabak, vertelt Kahn als ik hem opbel voor wat vragen. ,,Het is nu al bijna niet meer voor te stellen dat ooit 60 procent van de volwassen bevolking rookte. Ook voor alcohol is het tij langzaam aan het keren”, aldus Kahn. ,,Er wordt steeds meer bekend over de negatieve gezondheidseffecten van alcohol.”
Zie de nieuwe richtlijnen die de Gezondheidsraad – het onafhankelijk wetenschappelijk adviesorgaan van de overheid – in een rapport naar buiten bracht: geen druppel is het nieuwe advies, en als we het dan toch doen, dan in elk geval niet meer dan één glas per dag. ,,Lange tijd werd gezegd dat het nuttigen van kleine hoeveelheden alcohol de gezondheid zou bevorderen, maar die kennis is achterhaald: elk glas alcohol is er een te veel”, aldus Kahn. ,,Alcohol verhoogt het risico op beroertes en allerlei soorten kanker aanzienlijk. Neem borstkanker: elk glas alcohol per dag verhoogt de kans daarop met tien procent.”

Mijn gesprek met Kahn motiveert me nog meer om de drank (de komende maand, in elk geval) aan de wilgen te hangen. Maar als ik even later mijn agenda erbij pak krijg ik het benauwd. Ik heb de komende weken nogal wat borrel- en eetafspraken staan. Even overweeg ik om ze allemaal te verplaatsen – dan kom ik tenminste niet in de verleiding – maar, toegegeven, dat zou nogal makkelijk zijn. Het experiment (laten we het zo maar noemen) wordt pas echt interessant als ik probeer zoveel mogelijk mijn leven te leiden zoals ik altijd al doe, maar dan zonder glas bier, wijn of gin-tonic in mijn hand.

Met lichte tegenzin stap ik de volgende avond op de fiets voor een afspraak met een vriendin die ik al maanden niet heb gezien. Ik had er wel degelijk zin in, maar hoe treurig het ook klinkt: zonder de belofte van een paar glazen wijn zie ik er ineens tegenop. Het is vrijdag, de stad is rumoerig en uit de cafés klinkt het gelach van mensen die zin hebben in het weekend. Zij wel, denk ik niet zonder zelfmedelijden.

Idioot natuurlijk, ik besef het terdege. Alsof die fles sauvignon een garantie zou zijn voor een leuke avond. Rationeel gezien wéét ik dat het onzin is. Maar toch: zo voelt het niet. Fietsend door de stad, kijkend naar die vrolijke, in een roes rakende massa, voelt het alsof ik naar een spannende wedstrijd kijk terwijl ik op het strafbankje moet zitten.

Mijn vriendin toont compassie: ook zij laat de drank vanavond staan. Met een kop thee in onze hand doen we wat we altijd doen: we praten bij, we lachen, we maken plannen. ,,Er waren misschien wel twee flessen doorheen gegaan als we hadden gedronken”, zegt ze aan het einde van de avond. Ik vrees dat ze gelijk heeft. Nu hebben we het bij drie kopjes thee gelaten. Kennelijk is de behoefte om veel te drinken minder groot als er geen alcohol in zit.

In het kader van zelfonderzoek besluit ik de volgende dag een zogenoemde ‘signaleringstest’ te doen op de website van verslavings- kliniek Jellinek, om te kijken hoe het met mijn drankgebruik is gesteld. Hoewel ik op veel vragen volmondig ‘nooit’ kan antwoorden (Hoe vaak had u in de ochtend alcohol nodig om aan de dag te beginnen? Bent u of iemand anders recentelijk gewond geraakt wegens uw alcoholgebruik?), scoor ik toch tien punten, wat betekent dat ik mezelf tot de risicogroep mag rekenen. Ik behoor kennelijk tot de mensen die door hun drinkgedrag in de problemen kunnen komen. Niet een profiel waar ik me nou direct in herken, maar als ik naar de nog altijd kapotte telefoon kijk die naast mijn laptop ligt, begin ik te twijfelen.

Nu zit je al snel in de gevarenzone. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek ben je als man een zware drinker als je minstens één keer per week zes glazen op één dag drinkt; een vrouw is al een zware drinker bij vier glazen. In mijn geval betekent dat dat het merendeel van mijn vrienden, kennissen en collega’s een zware drinker is.
Het is verleidelijk en gemakkelijk om al dat gedrink te relativeren: zolang we niet ergens dakloos en verloren onder een brug in het park liggen te bedelen voor een paar halve liters bij de Appie, hoeven we ons nergens zorgen over te maken. Toch?

Na een paar dagen niet drinken staat één ding alvast onomstotelijk vast: als je de drank zelf even laat staan, valt pas op hoeveel er in je omgeving gedronken wordt. Omdat het weekend is begonnen, omdat het weekend is afgelopen, omdat de week doormidden is, omdat het zo’n prachtige nazomer is, omdat er iemand jarig is, omdat het zo’n leuke dag is, omdat het zo’n rotdag is, omdat het eten zo goed smaakt, omdat we zo hard hebben gewerkt – er is altijd wel een reden om een fles te ontkurken. Om de gezondheidsrisico’s lijkt niemand zich zorgen te maken – ikzelf incluis.

Volgens Kahn komt dat omdat alcohol nog altijd de zweem heeft van het goede leven, van sophisticated zijn. Geen wonder dat het vooral hoogopgeleide ouderen zijn die het meest drinken: met 15 procent is het percentage stevige drinkers onder hoogopgeleide 65-plussers bijna twee keer zo hoog als onder hoogopgeleiden tussen 25 en 45 jaar. Kahn: ,,Ik was laatst op een feestje van een vriend, die specifiek als cadeau om een dure whisky vroeg. Uit het consumeren van drank spreekt een bepaalde welvarendheid, mede gevoed door de commercie.”

De weken die volgen verlopen grotendeels voorspoedig. Bij etentjes en borrelafspraken hou ik het keurig bij Spa Rood, thee of – doe eens gek – tonic met een schijfje citroen. Ik voel me er goed bij: de zelfopgelegde drooglegging geeft me een opgeruimd gevoel. To-dolijstjes werk ik zonder te morren af en of het nou door het niet drinken komt of niet: tijdens sommige nachten slaap ik onafgebroken achter elkaar door, terwijl ik normaal gesproken een moeilijke slaper ben.

Het ‘strafbankjesgevoel’ steekt af en toe de kop op, bijvoorbeeld als ik op een zaterdagochtend de foto’s open die een vriend ‘s nachts naar me stuurde. Duidelijk op een losbandig, nachtelijk avontuur, terwijl ik al lang lag te slapen. Het gevoel dat ik iets heb gemist verdwijnt als ik even later in de sportschool sta en me gelukkig prijs dat ik tenminste geen kater heb. Meeslepend is het alcoholloze bestaan niet, maar ik zit goed in mijn vel. Tevreden doe ik mijn push-ups.

De afspraken die ik een paar weken eerder nog zo angstvallig wilde verplaatsen, blijken stuk voor stuk prima te doorstaan zonder drank. Zelfs de bruiloft waar ik lichtelijk tegenop zag omdat ik er maar een handjevol mensen kende, blijkt alcoholvrij geen enkel probleem: ik heb meteen een dankbaar onderwerp paraat waar ik met onbekenden over kan praten. Opvallend: in plaats van het verwachtte onbegrip reageren veel mensen juist positief als ik zeg dat ik een maandje niet drink. ‘Dat moet ik ook echt eens doen.’ Ik hoor het meerdere malen.

Is het echt zo eenvoudig, de drank laten staan? Zeker niet. Ik kom mezelf tegen als ik na een dag waarin werkelijk niks wil lukken snak naar een glas wijn, om even tot bedaren te komen. Net zo confronterend vind ik mijn beslissing om een afspraakje met iemand, waar ik via een dating-app al enige tijd contact mee heb, toch nog even uit te stellen tot na mijn drooglegging. Ik word al zenuwachtig bij het idee: zo’n eerste ontmoeting zonder drank om het ijs te breken. Kennelijk zijn mijn redenen om te drinken toch niet zo zuiver als ik in eerste instantie dacht.

In de laatste dagen van mijn experiment bekruipt me ineens een gevoel dat ik niet had zien aankomen: in plaats van het verwachte enthousiasme om weer te drinken, zie ik er lichtelijk tegenop. Het heeft wel iets, zo’n zelfopgelegd nultolerantiebeleid: het schept helderheid, het geeft je een focus. Straks moeten er weer afwegingen gemaakt worden. Het bij een paar drankjes houden vergt misschien wel meer discipline dan er helemaal van afzien – in mijn geval tenminste. ‘Drinken is van het dak springen met het voornemen slechts één etage te vallen’, schreef Simon Carmiggelt al treffend.

Er helemaal mee stoppen dan? Het past in de tijdgeest. Maar ik zou de drank op den duur gaan missen, denk ik. Het venijnige van alcohol – het onvoorspelbare – is in mijn ogen tegelijkertijd het waardevolle. Rond een uur of 5 een borrel inschenken en wel zien waar de avond je brengt. Even de teugels laten vieren. Er kunnen mooie dingen gebeuren als je af en toe de controle uit handen geeft – zolang je maar niet midden in de nacht wakker wordt met een kapotte telefoon en het vage vermoeden dat je iets doms hebt gedaan. Alles met mate.

Mijn eerste biertje drink ik exact een maand na de desastreuze borrel met collega’s. Op zo’n zaterdagmiddag waarop de herfstzon weldadig schijnt. Het voelt als het weerzien met een oude vriend – maar dan wel eentje met een gebruiksaanwijzing.