Ik probeerde een maand lang alleen maar héél aardig tegen iedereen te zijn

Ik kan nogal een heethoofd zijn, vooral in het verkeer. Voor het AD Magazine probeerde ik een maand lang alleen maar vriendelijk te zijn. Best lastig, kan ik je vertellen. 

Het lijkt zo simpel: een beetje vriendelijk zijn tegen de medemens. In de praktijk valt het soms tegen, ondervond journalist Gijs van der Sanden. Bij wijze van experiment probeerde hij een maand lang alleen maar aardig te zijn.

Ik zie mezelf graag als een ontzettend sympathiek persoon. Ik groet willekeurige voorbijgangers op straat, hou de deur voor mensen open en dring nooit voor als ik in de rij moet staan. Laatst zag ik op straat een oudere vrouw worstelen met twee zware tassen. ‘Zal ik u even helpen?’ vroeg ik. Ze bedankte vriendelijk en in gedachten gaf ik mezelf een schouderklopje. Wat ben ik toch aardig, dacht ik enigszins zelfgenoegzaam.

Maar dit is slechts de halve waarheid. Zodra ik op de fiets stap en me in het drukke stadsverkeer meng, verander ik in een licht ontvlambare bullebak. ‘Hé, kijk even uit man!’ bries ik tegen mensen die in hun achteloosheid het fietspad verwarren met de stoep. Vaak geef ik als toegift een dramatische zwier aan mijn stuur en kijk ik nog even verwijtend achterom. Niet echt aardig.

Mensen die treuzelen, ook zoiets. Die ein-de-loos doen over het kopen van een treinkaartje op het station, waardoor ik míjn trein dreig te missen. Of die zich achter het stuur in een slakkentempo voortbewegen, altijd als inhalen onmogelijk is. Zuchten, steunen, binnensmonds vloeken. Ook niet zo aardig.

Dit zijn alleen nog maar de ergernissen. Als ik heel eerlijk ben, ben ik ook als het op alledaagse sociale interactie aankomt niet altijd zo vriendelijk als ik graag van mezelf denk. Ik sluit me vaak genoeg voor mijn omgeving af.

Laatst nog, bij het koffietentje om de hoek waar ik vaak met mijn laptop aan het werk ben. Een vreemde man begon oeverloos tegen me te praten over hoe duur een kop koffie wel niet was geworden, hoe duur álles was geworden en in wat voor kapitalistische wereld we tegenwoordig leven. Ik probeerde vriendelijk te blijven knikken, maar vanbinnen borrelde mijn ongeduld. Nadat ik de man nogal onhandig had afgepoeierd – ‘ik eh, moet eigenlijk aan het werk’ – en hij dan maar de krant begon te lezen, voelde ik me ineens erg lullig. Goed, hij was wat lang van stof, ik had het druk, maar waarom was het zo moeilijk voor me om wat interesse voor hem op te brengen? Ik roerde door mijn koffie en vroeg me af: wat zou er gebeuren als ik eens écht wat aardiger in het leven zou staan?

Proef op de som

Een paar dagen later besluit ik de proef op de som te nemen. ,,Hé, hoe gaat het?” vraag ik glimlachend aan het kassameisje van de supermarkt waar ik dagelijks mijn boodschappen doe. Ik zie haar en haar collega’s vaak, maar verder dan ‘hallo’ en ‘dankjewel’ gaat ons contact niet. Een blijk van interesse is best aardig, lijkt mij. Maar het meisje geeft geen sjoege en kijkt me bedenkelijk aan, alsof ik een strikvraag heb gesteld. ,,Goed hoor”, antwoordt ze dan, op haar hoede. ,,Wil je de bon?” Misschien moet ik er even inkomen, denk ik als ik weer naar huis loop.

Al gauw blijkt dat de hoe-gaat-het-vraag aan veel mensen niet besteed is. De fietsenmaker, de assistente bij de tandarts, de receptionist bij de sportschool – allemaal reageren ze eerder met verbazing en ongemak dan met enthousiasme. Alsof de vraag ze uit hun dagelijkse routine haalt.

Volgens etiquettedeskundige Beatrijs Ritsema is het niet verwonderlijk dat wildvreemde mensen nogal verbaasd reageren als je aan hen vraagt hoe het met ze gaat. ,,Je dringt iemands persoonlijke ruimte binnen als je vraagt naar iemands gesteldheid. Het is dus eerder onbeleefd dan vriendelijk”, vindt ze.

En in Amerika dan? Daar hoef je maar een winkel in te lopen en het is how are you? voor how are you? na. Sommige mensen vinden dat misschien nep, maar ik heb het altijd vriendelijk gevonden. Ritsema: ,,Maar daar verwacht niemand dat je antwoordt: nou, eigenlijk niet zo goed, want mijn kat is zojuist overleden. Of het nu goed gaat of niet, de conventie is dat je antwoordt met: Fine, how are you?”

Aardig zijn in het alledaagse leven zit hem volgens haar dan ook in heel andere dingen. Random acts of kindness, noemt ze dat. ,,Laat eens iemand voor in de rij bij de kassa. Of raap een omgevallen fiets op. En in gesprekken met vreemden kun je het hebben over iets wat zich in de omgeving afspeelt. Ga op zoek naar iets wat jullie gemeenschappelijk hebben. Praten over het weer is daarom altijd goed”, zegt ze.

Na het gesprek met Ritsema besluit ik de hoe-gaat-het-vraag maar te laten voor wat die is en me wat meer op mijn omgeving te richten. Dan valt ineens op hoeveel mogelijkheden zich dagelijks aandienen om iets aardigs te doen. Ik wijs twee mensen die zichtbaar verdwaald zijn de weg. Op een terras laten de ouders de knuffel van hun zoontje liggen. Ik trek een sprintje om ‘m terug te geven. Ik maak een praatje met de straatkrantverkoper die ik normaal gesproken alleen gedag zeg. En ik help een vrouw die moeite heeft met haar fiets uit de stalling te halen. ,,Wat aardig van je”, zegt ze. ,,Geen probleem hoor”, zeg ik. Ik glunder een beetje.

Empathische vreugde heet dat, weet Roos Vonk, hoogleraar sociale psychologie aan de Radboud Universiteit. ,,Het treedt op als je ziet dat jouw handelen iemand heeft geholpen. Je voelt dat deze vrouw blij is en als resultaat voel je zelf ook blijheid.”

Zuivere goedheid

Zo bezien heeft aardig zijn dus ook een egoïstische kant: je gaat je er immers zélf ook goed door voelen. ,,Absoluut”, beaamt Vonk. ,,Binnen de psychologie is het een klassieke discussie of er zoiets bestaat als ‘onbaatzuchtig altruïsme’: iemand helpen zonder dat je er zelf beter van wordt.” Want behulpzaam zijn levert een mens natuurlijk ook wat op: als het door anderen wordt opgemerkt, is het goed voor je reputatie. En de persoon die jij uit de brand hebt geholpen, doet dat een volgende keer misschien bij jou. ,,Zeker niet iedereen helpt anderen uit zuivere goedheid. Maar er zijn genoeg onderzoeken die laten zien dat het wel degelijk bestaat.” Wat in elk geval vaststaat, zegt Vonk, is dat altruïstische mensen gelukkiger zijn. ,,In tegenstelling tot wat je misschien zou verwachten, blijkt uit onderzoek dat de meeste mensen zich bijvoorbeeld beter voelen als ze een cadeautje kopen voor een ander dan voor zichzelf.”

Maar aardige dingen doen – vooral voor mensen die je niet kent – is voor veel mensen nog niet zo eenvoudig, zegt Vonk. Het vereist namelijk dat je toenadering zoekt. ,,En in Nederland heerst een cultuur van: als jij mij met rust laat, dan laat ik jou met rust. In andere landen gelden vaak sterkere fatsoensnormen.”

Vonk noemt een voorval dat ze meemaakte in een Amerikaanse supermarkt, waar een nieuwe kassa voor een rij wachtenden openging. In Nederland geldt dan vaak: wie het eerst komt, wie het eerst maalt. ,,Maar hier sprak een vrouw iemand die voordrong aan op zijn gedrag. Mensen bemoeien zich in Amerika wat meer met elkaar.”

Zelf moet ik denken aan het gemak waarmee Amerikanen complimentjes geven. ‘I love your shirt’, zei een voorbijganger toen ik vorig jaar een vriend in Los Angeles opzocht. Daarna liep hij weer verder. Een heel terloops compliment. Het was vleiend en charmant.

Ongemakkelijk

Als ik met diezelfde spontaniteit die Amerikanen zo eigen is hier in Nederland complimentjes probeer uit te delen, voel ik me opgelaten. In situaties waarin iemand service verleent, is het eenvoudig. Tegen het meisje dat me heel geduldig en vakkundig helpt met het uitzoe- ken van een nieuwe bril, zeg ik dat ze haar werk heel goed doet. Maar toevallige passanten complimenteren is een heel ander verhaal. Niet dat ik het nooit doe, maar nu ik het mezelf heb opgelegd, word ik er ongemakkelijk van. Ik kom niet verder dan ‘wat een mooie hond’, tegen een man die zijn labrador in het park uitlaat. De man bedankt me vriendelijk, maar ik ben tamelijk teleurgesteld. Kennelijk durf ik alleen een hond zomaar een complimentje te geven.

Volgens Vonk is aardig zijn – en in het bijzonder complimentjes geven – een kwestie van ‘het gewoon doen’. In haar boek Je bent wat je doet bepleit ze dat je je door het aanpassen van je gedrag anders gaat voelen. ,,Mensen denken dat hun gevoelens bepalen wat ze doen, maar het is ook omgekeerd: wat je doet, beïnvloedt wat je voelt”, zegt ze. Met andere woorden: ook al voel je je ongemakkelijk of chagrijnig, dan tóch iemand complimenteren leidt tot een andere gemoedstoestand. ,,Je gaat je er gelijk beter door voelen”, aldus Vonk.

Hoewel ik me daar echt bewust van probeer te zijn, heb ik soms de grootste moeite om vriendelijk te blijven te glimlachen. Vooral in het verkeer. Als ik op een dag met het zweet op mijn voorhoofd naar het station fiets om mijn trein op tijd te halen, word ik opgehouden door een dame die op haar dooie gemak in het midden van het fietspad fietst, waardoor ik haar moeilijk kan passeren. Ik trek een paar keer aan mijn fietsbel. ,,Jezus, doe even rustig, klootzak”, schreeuwt ze naar me. ,,Leer dan fietsen, trut”, roep ik terug als ik langs haar fiets. De stoom komt uit m’n oren.

Aangekomen op het station voel ik me rot. De woordenwisseling duurde maar een paar seconden, maar resoneert nog zeker een uur in mijn gedachten. Goed, zij begon met schelden, maar ik zette mijn fietsbel ook wel erg gretig in. Waarschijnlijk voelde ze zich opgejaagd. Het voelt onnodig om zo rücksichtslos op elkaar te vloeken.

Het verbaast Vonk niet dat mensen juist in het verkeer zo’n kort lontje hebben. ,,In situaties van schaarsheid is het moeilijk om royaal te zijn”, zegt Vonk. ,,En ruimte is, zeker in het stadsverkeer, nogal schaars.” Dat wil niet zeggen dat je je gedrag niet kunt veranderen, benadrukt ze. ,,Als iemand tegen je scheldt, is je impuls vaak: terugschelden. Maar je kunt het ook luchtig benaderen. Als je had gezegd: ‘Kom kom, ik bedoel het niet kwaad’, dan was de situatie waarschijnlijk heel anders gelopen. Dan had die mevrouw misschien wel haar excuses aangeboden.”

Gedrag van mensen is besmettelijk, wil Vonk maar zeggen. ,,Aardig zijn vraagt wél wat zelfoverwinning – vooral in het verkeer. Soms moet je even tot tien tellen.”