De vlucht van Ahmed
HvA-student Ahmed Rahim (25) moest zijn geboorteland ontvluchten om te kunnen studeren. ‘Mijn vader zei: Ahmed, verlaat Irak, hier ga je dood.’ ‘Het was eind september. Rond twee uur ’s nachts arriveerde ik met de Thalys vanuit Parijs op het Centraal Station van Amsterdam. Ik liep het perron af – het was vrij rustig op dat tijdstip – en ik richtte mijn blik vooruit. Mijn twee koffers hield ik stevig vast. Doorlopen, dacht ik, ik moet doorlopen. Ik was als de dood dat ik, zo dicht bij het eindpunt, door de politie zou worden gepakt. Bij een tl-verlichte shoarmazaak stopte ik. Het was een frisse, heldere nacht. Honger had ik niet, maar ik zag dat de man achter de toonbank een Arabier was. “Hoe kom ik in Bussum?” vroeg ik hem in het Arabisch. Hij lachte en vertelde dat ik op de eerste trein moest wachten. Een taxi was veel te duur, zei hij. Maar ik wilde niet blijven. Tegen zijn advies in pakte ik een taxi. Een uur later was ik bij mijn oom. Dat was zes jaar geleden. Ik was negentien. Had iemand mij op dat moment verteld: Ahmed, over een paar jaar spreek je Nederlands, heb je hier je eigen huisje en studeer je aan de hogeschool, dan had ik dat waarschijnlijk niet geloofd. Toen ik zestien was, meldde ik me aan voor een training van het Amerikaanse leger, waarmee je werd opgeleid tot officier van de Iraqi Counter Terrorist Forces (ICTF). Veel jongens deden dat in die tijd. Het was populair, omdat het een baan was met veel aanzien en een goed salaris. Ik kan niet zeggen dat het een weloverwogen keuze was, maar vrienden van mij deden het ook. Je bent beïnvloedbaar op die leeftijd. Mijn ouders probeerden van alles om me tegen te houden, maar ik was koppig. Ik stopte met de middelbare school en ging in dienst. Ik leerde hoe je met een touwladder uit een vliegtuig klimt, hoe je een M-16 bedient, hoe je gijzelaars uit een woning bevrijdt. Ik verbleef op een Amerikaanse basis bij het vliegveld van Bagdad, van waaruit we missies uitvoerden. In het begin ging dat vrij makkelijk, maar dat veranderde toen de burgeroorlog uitbrak. Terroristen wonnen steeds meer terrein en hadden het voorzien op iedereen die zich bij de Amerikanen had gevoegd. Ik woonde met mijn ouders en mijn broers en zussen in Bagdad, in de wijk Al Jadida. Ik weet de laatste keer nog dat ik door onze straat liep. Ik was bijna thuis, toen ik in mijn ooghoeken stapvoets een Opel voorbij zag rijden. In de laadruimte zaten vier mannen met lange baarden en zwarte gewaden. Terroristen. Ik versteende, want ik wist dat ze naar mij op zoek waren. Eén seconde kruisten onze blikken. De lach van die mannen zal ik nooit vergeten. We hebben je, zag ik ze denken.Een paar dagen later werd ons huis met tien kogels beschoten. Dat was het moment waarop mijn vader zei: “Ahmed, verlaat Irak, hier ga je dood.” Mensen vragen weleens: was het geen moeilijke beslissing om te vluchten? Maar ik heb er geen moment over getwijfeld. Vier goede vrienden uit het leger werden vermoord. Ik kon niet meer over straat. Maanden zat ik opgesloten op de basis, waar het wel veilig was, maar waar ik gek werd van verveling. Vluchten was de enige uitweg. Ik nam afscheid van mijn ouders, van mijn broers en mijn zussen. Ik wist niet of ik ze ooit weer zou zien. Vanaf dat moment begon ik als een soort mantra tegen mezelf te zeggen: het komt goed, het komt goed, het komt goed. Ik vluchtte van Irak naar Syrië, van Syrië naar Turkije. Waar mijn reis zou eindigen wist ik op dat moment niet, maar ik moest naar Europa. In Istanbul ontmoette ik een smokkelaar die me voor zevenduizend dollar in een vrachtwagen naar Athene kon vervoeren. In het achterste gedeelte van de laadruimte was een verborgen ruimte, met plaats voor zo’n twintig man. Het waren voornamelijk Irakezen en Koerdische vluchtelingen die meegingen. De reis duurde drie dagen. Er was genoeg lucht, maar het was aardedonker. Naar de wc konden we niet; onze behoefte deden we in een flesje of in een bak. Dat was fucked up, maar toch was de sfeer niet voortdurend gespannen. Iedereen heeft al zo veel meegemaakt dat zo’n reis eigenlijk een peulenschil is. Er werd zelfs af en toe gelachen, herinner ik me. Toen ik uiteindelijk via Griekenland en Italië in Parijs aankwam – ik was toen al maanden onderweg – belde ik mijn oom, die in Nederland woonde. Hij zei: kom naar Nederland, dan kun je uitrusten van je lange reis. Ik besloot in Nederland asiel aan te vragen. Het UAF – de stichting voor Nederlandse Vluchteling-Studenten – regelde taallessen voor mij en uiteindelijk besloot ik een studie civiele techniek aan de HvA te gaan volgen. Voordat ik het leger in ging, was dat mijn droom: ingenieur worden. Het valt niet altijd mee om als vluchtelingstudent te studeren. Twee jaar geleden werd mijn verblijfsvergunning ineens ingetrokken door de IND [immigratie- en naturalisatiedienst, red.], omdat de situatie in Irak verbeterd was. Maar de terroristen die mij wilden vermoorden, die waren – en zijn – er nog steeds. Uiteindelijk was mijn laatste redmiddel om een speciaal studentenvisum aan te vragen, maar het had niet veel gescheeld of ik had terug gemoeten. Voor mij is het belangrijkste nu: mijn studie afmaken. En daarna een baan vinden, zodat ik een permanente verblijfsvergunning kan krijgen. Sinds drie jaar heb ik een vriendin, met wie ik graag wil trouwen. Ik ben blij nu met mijn leven hier. Laatst had ik een feestje van een studievriend. We gingen eerst bij hem hangen, daarna de stad in. Toen dacht ik: ik voel me hier thuis. Mijn ouders mis ik elke dag. Ik bel ze twee keer per week, maar ik heb ze nu al drie jaar niet gezien. Ik ga ze binnenkort opzoeken in Noord- Irak, waar het relatief veilig is. Elke keer als ik op de televisie zie dat er aanslagen zijn geweest in Bagdad, bel ik ze meteen op. Maar ik blijf optimistisch. Dat heeft me de afgelopen jaren op de been gehouden. Het komt goed.’ |