Een superleuk interview met Mieke Bal (al zeg ik het zelf). ‘Kijk! Een hyperbolische penis, onmiskenbaar!’

Schermafbeelding 2014-02-15 om 14.42.15Opvallend, eigenzinnig, feministisch. Literatuurwetenschapper Mieke Bal deinsde er nooit voor terug om heilige huisjes omver te trappen of op de lange tenen van collega’s te gaan staan. Van kritiek ligt ze niet wakker. ‘Ik ben altijd goed geweest in discussies.’

‘O, nu ga ik je iets laten zien. Geloof me, het is om te gillen.’ Resoluut springt Mieke Bal (67) halverwege het gesprek op en snelt naar een belendend vertrek. Ze komt terug met een van haar eigen boeken: Femmes Imaginaires – een kritische, feministische lezing van het Oude Testament, verschenen in 1986. Ze legt het boek op tafel, bladert er rap doorheen. ‘Dáár, zie je het?’ Ze wijst naar een ets van Rembrandt, die een tafereel toont van Jozef en de vrouw van Potifar. Als wraak, omdat hij weigert met haar te slapen, beschuldigt zij Jozef er ten onrechte van haar te hebben verkracht. Te zien is hoe de vrouw gefrustreerd met haar handen een van de gordijnen rondom haar bed vasthoudt, precies ter hoogte van het kruis van Jozef. ‘Een hyperbolische penis! Onmiskenbaar. Als je het eenmaal ziet, is het niet te negeren. Mijn broer wees me er destijds op.’ Ze klapt het boek dicht en neemt weer plaats aan de lange tafel in haar kantoor in het Bungehuis. ‘Rembrandts werk zit vol met dat soort geintjes. Is het niet geestig?’

Mieke Bal is een excentrieke verschijning. Groot, helderblauw brilmontuur met ronde glazen. Kort, grijs haar. Opvallende sieraden. Een afspraak met haar maken had wat voeten in de aarde. Op korte termijn, meldde ze in een e-mail, zou het niet lukken, omdat ze lezingen en seminars zou geven in het Wellesley College in Massachusetts. En dan kwam er ook nog een boekpresentatie tussendoor van haar vorige maand verschenen boek Endless Andness, het laatste deel van een trilogie over politieke kunst. Maar gelukkig vond ze – ondanks een staaroperatie een paar dagen eerder – uiteindelijk een gaatje in haar drukke schema. ‘Maar niet langer dan nodig is,’ zegt ze vooraf.

In de jaren zeventig verwierf Bal academisch aanzien met haar Franstalige proefschrift, waarin zij met haar zogeheten focalisatietheorie een nieuwe manier introduceerde om literatuur narratologisch – dat wil zeggen: naar de manier waarop een verhaal verteld wordt – te analyseren. Ze werd in binnen- en buitenland een bekende naam binnen de Cultural Analysis.

Zo was ze enkele jaren gasthoogleraar Visual & Cultural Studies aan de University of Rochester in Amerika en richtte ze in 1993 de Amsterdam School for Cultural Analysis op aan de UvA. Ze deed omvangrijke, interdisciplinaire studies naar onder meer de Bijbel, de schilderijen van Rembrandt en de manier waarop tentoonstellingen worden ingericht. Centraal in haar werk staat het blootleggen van machtsrelaties, vaak vanuit een feministisch en ideologiekritisch perspectief. Haar drijfveer, zegt ze, is dat ze de cultuur wil begrijpen. Bals publicatielijst telt inmiddels meer dan honderd pagina’s. Maar ondanks het feit dat ze in brede kring wordt gewaardeerd, zorgden haar publicaties in het verleden regelmatig voor controverse. Veel van haar werk is bekritiseerd door collegawetenschappers, met name in Nederland. Haar lezing van E. Du Perrons Het land van herkomst bijvoorbeeld, dat zij begin jaren negentig met haar analyse in een homofoob en racistisch daglicht plaatste, kon rekenen op een storm van kritiek. Zo schreef Gerrit Komrij destijds in NRC Handelsblad dat dit soort literatuurbeschouwing ‘geen correctie is op de dominante heteroseksuele kritiek, maar een benarde groepskijk met zendelingsallure’. Haar werk is willekeurig genoemd. Onwetenschappelijk. En ook: te ingewikkeld om te begrijpen.

Hoe beziet u dit soort kritiek? 

Ze haalt haar schouders op. ‘Die kritiek van Komrij, daar herkende ik mijn stuk totaal niet in. Het was veel subtieler dan hij met zijn gehoon suggereerde: ik wilde alleen de vraag opwerpen waar we mee bezig zijn als we dergelijke boeken – met een sterk homofoob karakter – zo adoreren. Sarcasme als dat van Komrij is makkelijk, maar inhoudelijk houdt het geen stand. Het heeft me nooit veel moeite gekost om de aantijgingen die ik over me heen kreeg te pareren, omdat mijn theorieën en wetenschappelijke werk goed in elkaar zitten. Ik sta er helemaal achter. Bovendien: ik ben altijd erg goed geweest in debatten en discussies.’

Tel Aviv, jaren zeventig van de vorige eeuw. Op een van de eerste internationale congressen waarvoor ze werd uitgenodigd – ze was eind twintig – kwam Bal er achter dat een van de sprekers een kritische lezing over haar proefschrift zou houden. Ze benaderde hem – ‘ik wil geen naam noemen’ – en zei: het is wel zo netjes om mij die lezing van te voren in te laten zien. Een nacht lang werkte ze aan een verdediging, die ze met de hand schreef. Met haar repliek haalde ze de volgende dag zijn argumenten een voor een onderuit. Van het publiek kreeg ze applaus en haar opponent schudde haar na afloop de hand. Met een grimas: ‘Wie een discussie met mij aangaat, is nog niet jarig.’ Na een korte pauze: ‘Maar eigenlijk ben ik heel verlegen hoor, dat zou je misschien niet zeggen, maar het is wel zo.’

In Amerika, waar u langere perioden heeft gewoond en gewerkt, kreeg u minder de wind van voren. 

‘Amerika heeft veel meer dan Nederland een traditie van concurreren, van de beste willen zijn, omdat veel universiteiten privaat gefinancierd worden. Ik denk dat ik daarin beter gedijde, omdat een hoog aspiratieniveau en grote productiviteit daar niet gezien worden als iets “ten koste van” maar als “mede in het belang van” collega’s. In Nederland hangt een sfeer van: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg, ook in de wetenschap.’

Hoe merkte u dat? 

‘Bijvoorbeeld bij de evaluaties bij vakgroepen, waarbij je aan het eind van het jaar moest aangeven hoeveel je hebt gepubliceerd. Dan had ik de ene helft van de artikelen geschreven, en vier andere collega’s samen de andere helft. Dat werd niet leuk gevonden, het schiep onvrede. Om ongemakkelijke situaties te voorkomen, heb ik weleens minder publicaties opgegeven.’

U was te vooruitstrevend voor Nederland?

‘Ach welnee, dat klinkt veel te pretentieus,’ zegt ze met een lichte ergernis in haar stem. ‘Mag ik je wat zeggen? Die kritiek die ik hier kreeg, daar is veel te veel aandacht voor. Het is gezeur van lang geleden, waardoor de indruk wordt gewekt dat ik me te goed voor Nederland heb gevoeld. Niks van waar. Vergeet niet dat ik in 2005 als eerste vrouw, eerste geesteswetenschapper en eerste UvA-professor door de KNAW ben aangesteld als Akademiehoogleraar. Dat zeg ik niet om mezelf op de schouder te kloppen, maar ik bedoel: ook hier is er ruimte voor mijn werk. En dat waardeer ik enorm.’

Zo gedreven als ze nu is, zo was ze niet altijd. Ze wist niks van het leven toen ze jong was, vertelt ze. ‘Op de middelbare school was ik bezig met jongens, ging ik de stad in, ach, heel onbenullig allemaal,’ vertelt ze. Haar handen omklemmen de leuning van haar stoel. ‘Maar ik raakte in die tijd wel gefascineerd door de literatuur. Mijn docent Frans las een fragment voor van Flaubert, in prachtig Frans, en ik werd erdoor gegrepen. Alsof hij het alleen voor mij voordroeg.’

Ze verruilde Eindhoven, waar ze opgroeide, voor Amsterdam, waar ze Frans ging studeren aan de UvA. Roerige jaren. Niet alleen in cultureel-maatschappelijke zin, maar ook omdat ze in haar eerste jaar onverwacht zwanger werd van haar eerste kind en gedwongen werd haar studie te onderbreken. Met haar kind op de arm demonstreerde ze tegen de oorlog in Vietnam op de Dam. ‘Abortus? Dat kwam niet eens in me op. Zo was ik niet opgevoed. Ik voelde direct al een band met het nog ongeboren kind. Ik zorgde voor hem, nam hem overal mee naartoe. Maar ik zat ook veel thuis. Ik merkte al snel: dit is geen leven. Dit kan ik niet.’ Na een jaar bracht ze het kind naar de crèche en pakte ze haar studie weer op. ‘Om mijn schuldgevoel tegen te gaan, ging ik ontzettend hard studeren.’

Zat het feminisme, een belangrijke component in uw werk, er al vroeg in?

‘Ik denk dat ik al vanaf mijn vierde onbewust feministisch was. Ik herinner me nog letterlijk dat mijn vader toen zei: wat ben ik toch blij dat ik zo veel dochters heb, want die maken het huis altijd zo gezellig. De exacte implicaties van die opmerking begreep ik natuurlijk niet op die leeftijd, maar ik dacht toen al wel: mij niet gezien!’

Aan de UvA is 17 procent van de hoogleraren vrouw. Ervaart u de wetenschap als een mannenwereld? 

‘Zolang het niet fiftyfifty is, zijn het er natuurlijk niet genoeg. Maar als je mij vraagt of ik het vervelend zou vinden als ik benoemd zou worden uitsluitend omdat ik vrouw ben, zeg ik: liever als vrouw benoemd, dan als vrouw afgewezen. Toch is er in de loop der jaren wel degelijk wat veranderd. Het is nu ondenkbaar, maar nog geen dertig jaar geleden werd ik als enige vrouw tijdens vergaderingen altijd aangekeken als de secretaresse de koffie had gebracht. Zij zette dan het dienblad neer, maar als ze weg was moest alles natuurlijk nog wel ingeschonken worden.’

Wat deed u dan? 
Ze veert op. ‘Niks natuurlijk!’

In haar werk kwam ze altijd verder door, zoals ze het zelf noemt, ‘om de hoek te kijken’ – waarmee ze bedoelt dat ze steeds op zoek ging naar nieuwe manieren van onderzoek doen, en nieuwe objecten van studie. Richtte ze zich in het begin van haar carrière nog uitsluitend op de analyse van tekst, later ging ze haar denkbeelden toetsen aan de beeldende kunst. Een belangrijke vraag die in haar studies terugkomt is welke invloed cultuur heeft op het politiek en sociaal handelen van haar toeschouwers. ‘Neem het scheppingsverhaal van Adam en Eva,’ licht ze toe. ‘Dat wordt door veel mensen gelezen als: Eva is als tweede geschapen, én ze heeft Adam verleid tot zonde, dus moet de vrouw onderdrukt worden. Maar waarom? Dat verhaal gaat over sterfelijkheid, over kennis van het leven. Een volstrekt raadsel dat daar zo’n seksistische interpretatie aan is gegeven.’

Meer recent is Bal begonnen met het maken van films en installaties, veelal rondom het thema migratie. Dat begon een jaar of tien geleden, toen ze een tijdje in Parijs woonde. Haar buurman was een vluchteling uit Tunesië die dreigde te worden uitgezet. ‘Alsof hij een crimineel was. Hij had mijn hulp nodig en gaf mij een inkijkje in zijn leven. Ik voelde de drang om dat vast te leggen, om het te filmen,’ vertelt ze. Ze verzamelde een groepje beginnende filmmakers bij elkaar en begon aan het project, dat uiteindelijk werd opgemerkt door een curator die haar vroeg of het in een expositie in Berlijn kon worden opgenomen.

Ziet u dit onderdeel van uw werk als wetenschap of als kunst? 

Geamuseerd: ‘Aha! Dit is nou een typisch voorbeeld van het binaire denken waar ik tegen ageer. Wat doet het er toe wat het is? Als ik bij de KNAW zit noem ik het een wetenschappelijk werk, als ik bij het Stedelijk zit, dan is het kunst.’ Ze lacht.

Wat is volgens u de waarde van kunst?

‘Kunst doet een beroep op de verbeelding, op subtiliteit, op het vermogen complexe ideeën bijeen te houden. Kunst gaat dwars in tegen het denken in tegenstellingen, laat door middel van wat mooi, bijzonder en invoelend is, iedereen actief deelnemen aan de samenleving. Het brengt de tijd even tot stilstand, of vertraagt hem. Net genoeg om mensen weer met zichzelf in contact te brengen.’

De geesteswetenschappen hebben moeite hun relevantie aan te tonen en talenstudies worden opgeheven. 

‘Kijk, dat een opleiding als Roemeens verdwijnt, dat is jammer, maar in economisch opzicht begrijpelijk. Daar lig ik niet wakker van. Maar dat al het onderzoek nu gevaloriseerd moet worden volgens financiële criteria vind ik dwaas. Over wát maatschappelijke relevantie is wordt niet nagedacht. Geld binnenbrengen is het primaire criterium geworden bij hoogleraarsbenoemingen.’

Haar pensioen – ‘een volstrekt kunstmatig iets’ – betekent niet dat ze het rustiger aan doet, zegt ze. Integendeel, het is drukker dan ooit. Naast haar recent gepubliceerde boek begeleidt ze nog twaalf promovendi, en staan er dit jaar nog reizen naar Denemarken, Zweden, Polen en Taiwan op het programma. Wanneer ze stopt? Ze denkt even na. Dan: ‘Nou, als ik er bij neerval? Mijn werk is het leukste wat er is. Ik zou niet weten wat ik anders zou moeten doen.’ Maar ’s avonds is ze vrij, zegt ze. Dan doet ze niets meer. ‘Wijntje, gesprekje, hapje, een Zweedse thriller. Héérlijk.’

CV Maria Gertrudis Bal
1946 geboren te Heemstede
1964 studie Frans (UvA) met een specialisatie in moderne literatuur
1977 promotie (Universiteit Utrecht)
1987 bijzonder hoogleraar semiotiek en vrouwenstudies (Universiteit Utrecht)
1987 hoogleraar Comparative Literature (University of Rochester, NY, Verenigde Saten)
1991 hoogleraar literatuurtheorie (UvA)
1993 oprichtend directeur Amsterdam School for Cultural Analysis
2005 Akademiehoogleraar KNAW
2011 emeritaat