Boemelen door de Bohemen. Met de trein door Tsjechië

Een reis over het spoor door Midden-Bohemen, Tsjechië, voert langs kastelen, Oostblok-flats, natuurgebieden en stille dorpen. En voor de liefhebber: het bier is er vaak goedkoper dan water.

Als ik door het raam naar buiten kijk zie ik kleine, vervallen stations, waar soms alleen een oude man op een houten bankje op de trein wacht, zijn handen leunend op zijn wandelstok. Dichte dennenwouden, afgewisseld met glooiende heuvels vol boterbloemen, klaprozen en kamille. Houten huizen, de meeste met een boomgaard. Grijze rotswanden, waar de trein zich via donkere tunnels doorheen beweegt.

Op de achtergrond het ritmische geluid van de wagon die over de rails rijdt: kedeng- kedeng-kedeng-kedeng. Een geluid dat je in Nederlandse treinen, die al decennialang geruisloos over het spoor zoeven, niet meer hoort, realiseer je je hier opeens.

Nostalgie, schrijf ik in mijn notities. Aangename staat van zijn, noteer ik daarna.

Het is zaterdagochtend, iets voor achten. De reis begint in Praag, de Tsjechische hoofdstad die jaarlijks door miljoenen toeristen wordt bezocht. Maar ik laat de overvolle pleinen, musea en de Karelsbrug voor wat ze zijn. Ik moet een trein halen. Op het programma: een rondreis over het spoor door Midden-Bohemen, de regio rondom Praag.

Trofeeën: In kasteel Konopišt hangen de vele jachttrofeeën van Franz Ferdinand.

De trein vertrekt vanaf Praha hlavní nádraží, Praag Centraal Station. Ik zal moeten oefenen op de uitspraak, buiten de hoofdstad wordt weinig Engels gesproken. Eerst wat inkopen doen. Ik kan niet om het cliché heen: het is opmerkelijk hoeveel bier op dit vroege uur al wordt verkocht. Tsjechen zijn de grootste bierdrinkers in de wereld – de pilsener werd hier uitgevonden – en dat merk je: op veel plaatsen is het gerstenat goedkoper dan water. De gemiddelde prijs voor een halve liter in Praag ligt omgerekend rond de 1,60 euro.

Het imposante jugendstil stationsgebouw is prachtig, de trein is schoon en modern. Veel intercity’s van Ceské dráhy, het spoorwegbedrijf van Tsjechië, zijn uitgerust met stopcontacten en USB-aansluitingen.

De eerste bestemming is Benešov u Prahy, 40 kilometer onder Praag. De treinreis hiernaartoe zou niet misstaan in tv-programma Rail Away. De route voert langs de Moldau en haar zijrivieren, door tunnels en over oude spoorbruggen. Geen toerist in de trein te bekennen, wel veel Tsjechen met tassen vol picknickspullen.

,,Tsjechen trekken er graag op uit”, zegt Tereza Trojánková (41), als ik haar ontmoet op het station van Benešov. Ze doceert Engels en is gids. ,,Veel Tsjechen bezitten een chata, een tweede huisje in de natuur, vaak een houten hut.” Een erfenis uit de tijd voor de Fluwelen Revolutie (die in 1989 het communistische regime omverwierp) toen reismogelijkheden beperkt waren.

Halte: Tijdens de wandeling langs de Sázavarivier loop je soms langs het spoor.

De typische Oostblok-flats – waar communistische staatsburgers in fantasieloze appartementen samenleefden – herinneren ook aan die tijd. Je vindt ze door het hele land, zo ook in Benešov. ,,Het deprimerende grijs is na de val van het regime bij veel flats overgeschilderd in vrolijkere kleuren”, zegt Trojánková als we door een wijk met oranje, paarse en mintgroene flats fietsen.

We koersen daarna met de fiets af op de immense parktuin van Konopišt, een van de vele kastelen in de regio en meteen een heel bijzondere. Het was de laatste verblijfplaats van de Oostenrijkse aartshertog en troonopvolger Franz Ferdinand, die op 28 juni 1914 met zijn vrouw Sophie Chotek in Sarajevo werd vermoord. Die gebeurtenis wordt gezien als het startschot van de Eerste Wereldoorlog.

Wandel door de eindeloze kasteelgangen en vergaap je aan de vele jachttrofeeën en wapenuitrustingen. Wat voor veel mensen hooguit een feit uit de geschiedenisboeken is, wordt hier ineens een hartverscheurend verhaal: Franz Ferdinand en zijn vrouw lieten drie jonge kinderen achter, die na de dood van hun ouders gedwongen werden het kasteel te verlaten. Alleen dochter Sophie zag het kasteel terug, een paar jaar voor ze in 1990 op 89-jarige leeftijd stierf.

De volgende dag pak ik de trein naar het dorpje Ledecč nad Sázavou – gelegen aan de Sázava, een zijrivier van de Moldau. In de bosrijke omgeving is het heerlijk wandelen. Ik loop een pad stroomopwaarts door een dicht bos van naaldbomen. De rivier stroomt snel hier; de reden waarom Tsjechen hier graag kanoën. Ik spring over beekjes, klauter over boomstronken en rotsblokken. Het is hier stil, ik kom niemand tegen. De route leidt naar een dorpje met niet meer dan drie huizen en een piepklein station, vanwaar een boemeltje terug naar Ledec rijdt. Vaak gaat die niet: pas na anderhalf uur wachten wordt de stilte doorbroken door het aanzwellende geluid van een gammele rode trein. Met een hoorn geeft de machinist aan dat de trein het station nadert.

Sázava: De bosrijke omgeving van Ledec nad Sazavou.

,,Dobrý den”, goedendag, zeg ik tegen mijn medepassagiers, een Tsjechisch gezin. Alleen het zoontje groet terug, zijn ouders kijken niet op of om. Je hoeft maar even in Tsjechië te zijn om erachter te komen dat Tsjechen op het eerste gezicht niet het hartelijkste volk zijn: glimlachen en begroetingen worden vaak niet of met argwaan beantwoord.

,,De houding van veel Tsjechen is erg gesloten”, beaamt de 25-jarige Matej Vácha als ik later bier drink in een pension. Hij werkt in de IT en droomt van een leven als fotograaf. ,,Het komt door het communisme”, zegt hij. ,,Tsjechen hebben geleerd zich zo min mogelijk met anderen te bemoeien. Je wist nooit wie je kon vertrouwen.”

Hoewel hij geboren is na de val van het IJzeren Gordijn merkt hij de gevolgen van het regime nog dagelijks. ,,Laatst liepen wandelaars langs het huis van mijn moeder. Ze vroegen om een glaasje water, dus ik liet ze binnen. Mijn moeder werd laaiend toen ze weer weg waren. Ze zei: ‘Ben je gek geworden? Wat als ze iets hadden gestolen?”’ Het verschil tussen generaties is groot, zegt Vácha. ,,Mijn moeder is nog nooit buiten de landsgrenzen geweest. Ze snapt ook niet dat ik mijn geld als freelancer wil verdienen en niet in loondienst wil.”

Vácha denkt dat de houding van de Tsjechen verandert. ,,Mijn generatie trekt eropuit, we richten onze blik naar buiten.” Een béétje stug zullen Tsjechen altijd wel blijven, denkt hij. ,,Het is de kunst om het niet persoonlijk te nemen.”

Drie huizen: Het dorpje Smrcná telt drie huizen én een treinstation.

Op het menu die avond: svíčková. Het is slikken als het bord voor mijn neus staat: grote lappen vlees, drijvend in een romige saus vergezeld van dumplings, cranberrysaus en toeven slagroom. De kokkin kijkt vanuit de keuken verwachtingsvol toe. Het liefst laat ik dit gerecht voor wat het is, maar dat is onbeleefd. Bij de derde hap begint de zoete smaak te wennen. Later lees ik dat ze in Tsjechië zeggen dat je pas een échte vrouw bent als je dit gerecht foutloos kunt koken.

De laatste stop is de stad Kutná Hora. Het historische centrum staat op de Werelderfgoedlijst, al bezoeken de meeste toeristen de stad vanwege het Ossuarium van Sedlec, een kapel waarvan de ornamenten bestaan uit skeletten (schattingen lopen uiteen van 40.000 tot 70.000 mensen).

Het zijn niet alleen die beenderen waardoor het wat ongemakkelijk is om hier te zijn. Het zijn ook de vele toeristen die lachend selfies bij de overblijfselen maken en soms zelfs op de graven gaan liggen. Grote touringcars leveren hier elk uur ladingen toeristen af die snel de straat oversteken, naar de kerk rennen, wat foto’s maken en weer terugkeren naar Praag.

Zo druk als het bij de kapel was, zo rustig is het in het historische stadje, 5 kilometer verderop. Je vindt er romantische, slingerende straatjes, kerken en middeleeuwse huizen in allerlei kleuren.

Kutná Hora: Bezoek vooral ook het centrum van deze stad, het is werelderfgoed.

In de trein terug naar Praag raak ik weer in die nostalgische gemoedstoestand. Mijn glimlach naar de dame tegenover me wordt beantwoord; voor een paar tellen weliswaar, maar toch.