‘Naar Marseille ga je voor het echte leven.’ Een reisreportage

Het nieuwe, opgepoetste Marseille is een toeristische trekpleister geworden. ‘Voor de blingbling ga je naar Cannes en Nice, naar Marseille voor het echte leven.’

Vrijdag

Het is rumoerig aan Vieux Port. Een groep straatmuzikanten speelt accordeon. Verderop vechten twee meeuwen luid krijsend om de restanten vis die zojuist door een visser in het water zijn gegooid. Door de stevige zeebries slaan de touwen tegen de masten van de vele boten die voor anker liggen. Het is even zoeken naar een lege stoel op een van de terrassen van de vele restaurants, bars en bistro’s. Eenmaal een plek gevonden, kan het mensen kijken beginnen. Het eerste wat opvalt: de inwoners van Marseille lopen niet, ze slenteren. Dit mag dan de op een na grootste stad van Frankrijk zijn, niemand heeft haast.

Die relaxte sfeer geeft een instant vakantiegevoel. Toch stond Marseille lange tijd niet bepaald bekend als een toeristische bestemming. De drugscriminaliteit, geconcentreerd in het noorden van de stad, bezorgde de stad een slechte reputatie. ‘Marseille is geen stad voor toeristen’, schreef de hier geboren en getogen schrijver Jean-Claude Izzo halverwege de jaren 90 in zijn veelgelezen misdaadtrilogie over de stad. ‘Er is hier niets te zien.’ In zijn boeken is Marseille een duistere, verpauperde stad, waar het gevaar altijd op de loer ligt. Maar Marseille is hard bezig om het imago van louche havenstad van zich af te schudden. Toen de stad in 2013 door het Europees Parlement tot culturele hoofdstad van Europa werd benoemd, werden kosten noch moeite gespaard om de stad een ander gezicht te geven. Architect Norman Foster bouwde in de haven een groot paviljoen met een gigantische, spiegelende overkapping: L’Ombrière. Izzo zou zich erover hebben verbaasd: het is een trekpleister.

Met een glas wijn binnen handbereik en het geluid van het klotsende water op de achtergrond kom je hier vanzelf in een lome staat van zijn. Je zou zomaar een hele dag aan de oude haven kunnen doorbrengen. Maar Marseille heeft meer te bieden. Lopend langs de dobberende vissersbootjes stuit je op het imposante Fort Saint-Jean, dat in 1660 door Lodewijk XIV werd gebouwd en lange tijd gesloten was voor het publiek. Het is een avontuurlijk stelsel van trappen, gangen en tunnels – bukken als je lang bent – met fraaie uitkijkjes over de Middellandse Zee. Op het dak van het fort komt de geur van bloemen, salie en sinaasappelbomen je tegemoet. Kinderen rennen lachend achter elkaar aan op het grindpad, een stofwolk achter zich latend. Dit is le Jardin des Migrations: de tuin van de migratie.

De gids gaat diep op de materie in. ‘Volgen jullie mij? Dan laat ik de keukenkastjes zien’

,,Marseille is een meltingpot”, vertelt vijftiger Corinne Semercyan, die op een van de bankjes zit. Ze is hier geboren en getogen. Haar vader was een Armeense immigrant. ,,Marseille heeft vanwege haar haven altijd een aantrekkingskracht op migranten gehad. Armenen, Noord-Afrikanen, Italianen en Joden leven hier grotendeels in harmonie met elkaar samen. Wij Marseillais zeggen daarom graag dat we een open-minded volk zijn.”

Met de wind in de haren wandel je vanaf hier via een smalle loopbrug over zee naar het dakterras van het Mucem (le Musée des Civilisations de l’Europe et de la Méditerranée). De gemeente gebruikt het in 2013 geopende museum in haar citymarketing als het toonbeeld van het nieuwe, opgepoetste Marseille. Binnen huist een wat obligate permanente expositie over de oude en moderne beschavingen rond het Middellandse Zeegebied met een prehistorische nederzetting en een verzameling knoflookpersen. Het gebouw – ontworpen door Rudy Ricciotti – is met zijn strakke lijnen en prachtige doorkijkjes indrukwekkend.

Wandel vanaf hier Le Panier in, Marseilles beroemdste wijk, en het is stil. Geen levende ziel te bekennen, behalve een kat die voor je voeten wegschiet. Aan de waslijnen die over de smalle straten zijn gespannen, hangt fris geurende was te drogen in de zon. Tussen de hoge, okergele gebouwen worden de benen steeds zwaarder vanwege de vele trappen die hier getrotseerd moeten worden.

Eenmaal boven, op een schattig pleintje, is het ineens weer levendig. Uit een café klinkt jazzmuziek. Een groepje oudere buurtbewoners heeft zich verzameld rondom een bankje en bespreekt de stand van de dag. Le Panier is een wirwar van dit soort pleintjes en smalle straten, smaakvol gedecoreerd met plantenbakken vol aloë vera’s, gekleurde luiken en street art. Toch heeft het opwaarderen hier nog niet in alle hevigheid toegeslagen. Af en toe springt een vervallen gebouw in het oog. Het geeft de wijk een aangenaam rafelrandje.

Bij het vallen van de avond wordt het drukker op de vele terrasjes van Place de Lenche, het middelpunt van de wijk. Overal klinkt gelach en geroezemoes. Het is moeilijk voor te stellen dat Le Panier ooit een wetteloos gebied was, vol zeelui, prostitutie en duistere praktijken. ,,Voor de blingbling ga je naar Cannes en Nice”, zegt de ober, een glas pastis neerzettend. ,,Naar Marseille voor het echte leven.”

Zaterdag

De Boulevard Michelet is niet het fraaiste stukje van Marseille. Autoverkeer zoeft deze ochtend onophoudelijk voorbij. Te midden van de grootstedelijke treurnis schittert La Cité Radieuse des te meer. De gigantische betonnen kolos met zijn primaire kleuren, door Le Corbusier ontworpen, werd vorig jaar uitgeroepen tot werelderfgoed. Het wooncomplex opende in 1952 zijn deuren, maar doet nog altijd modern aan.

De architect had met het gebouw een woongemeenschap voor ogen met een school, een theater, een zwembad en verschillende winkels. De gids gaat diep in op de materie. ,,Volgen jullie mij?” vraagt ze vriendelijk als er al bijna drie uur door het complex is gesjokt. ,,Dan laat ik jullie de keukenkastjes zien.”

Het mooie aan Marseille is dat er uitvluchtmogelijkheden zijn als de stad benauwd wordt. Een boottochtje naar het gevangeniseiland met Château d’If en het nabijgelegen Île de Ratonneau is populair bij toeristen. Of het prachtige natuurgebied Les Calanques, dat met zijn krijtrotsen, pijnbomen en kraakheldere water aan Griekenland doet denken.

Langzaam daalt de avond neer over Vieux Port. Winkeliers sluiten hun rolluiken. Groepjes jongeren maken zich met flessen wijn in de hand klaar voor een avond uit. Tijd voor het diner. Men eet hier naar goed mediterraan gebruik laat op de avond. Zoals Napels om pizza draait, zo draait Marseille om bouillabaisse. Ooit een armeluissoep, nu een culinaire traktatie waarvoor je diep in de buidel moet tasten. Tenminste, als je hem op de authentieke manier blieft: in twee gangen, met vers gevangen vis. Je hoeft niet lang rond te vragen waar je hier de beste versie van de stad kunt eten: bij Le Miramar van chef-kok Christian Buffa – in Marseille geboren en getogen. Het restaurant aan de oude haven oogt met zijn zalmroze tafellinnen en barokke interieur wat stijfjes. De ober schuift de stoel aan en vraagt om de vijf minuten of het aan iets ontbreekt. Maar dan verschijnt het eten. ,,In een echte bouillabaisse zitten tenminste vier soorten vis”, zegt Buffa. Hij laat de vangst van de dag zien. Op een schaal liggen dorade, schorpioenvis, kreeft en zeeduivel, die stuk voor stuk glazig voor zich uit kijken. Terwijl de kelner de vis schoonmaakt, wordt eerst de gebonden soep geserveerd. Die wordt gegeten met croutons ingesmeerd met rauwe knoflook en rouille. Eenmaal gekookt wordt de vis op het lege bord gedaan, waar meer soep overheen wordt geschonken. Het is een verrukkelijk, overvloedig maal dat je niet snel zult vergeten. Een paar pepermuntjes na afloop zijn aan te raden.

‘Verser kan niet’, zegt een visser als hij een emmer ijs over de zonnevissen gooit

Na de maaltijd zet een van de obers een borrelglas op tafel. Op de bodem ligt iets wits, waar met een groots gebaar warm water overheen wordt geschonken. Iets om de smaak te neutraliseren? Zepig smaakt het. Te laat komt het besef dat het geen drankje is, maar een doekje om de handen mee schoon te maken. Met een dof geluid valt het via de kin op schoot. De jongeman doet net alsof hij het niet ziet. ,,Un dessert, monsieur?” Gênant dekt de lading niet eens. Snel afrekenen, vriendelijk naar iedereen lachen en verdwijnen in nachtelijk Marseille.

Zondag

Op de vroege ochtend een vismarkt bezoeken zal niet bij iedereen in de smaak vallen. De intense geur komt je van tientallen meters tegemoet. Maar het dagelijkse tafereel aan Quai des Belges is te mooi om zomaar voorbij te laten gaan. De vissers varen vroeg in de ochtend uit en komen rond een uur of 8 weer terug. Lopend langs de kraampjes valt het oog vooral op de exemplaren die nog wezenloos naar adem happen. ,,Verser kan niet”, zegt een visser als hij een emmer ijs over een lading zonnevissen gooit. De meeuwen wachten geduldig hun kans af.

Nog één uitdaging dan: de klim naar de Notre Dame de la Garde. De gigantische basiliek, gelegen op het hoogste punt van de stad, bevindt zich ongeacht waar je in Marseille bent, altijd binnen je gezichtsveld. La bonne mère – de goede moeder – noemen de inwoners haar liefkozend, verwijzend naar het enorme gouden Mariabeeld bovenop de klokkentoren, dat ook vanaf zee van mijlenver te zien is. Niet toevallig is Maria de beschermheilige van de zeevaarders. Er zijn verschillende manieren om de basiliek te bereiken. Zo rijdt er vanaf de haven een bus in de vorm van een blauwwitte locomotief met een schreeuwerig zwaailicht, le petit train genoemd. Wandelen is leuker en goed te doen. Onderweg trekt een oud, vervallen pandje de aandacht, waar de zoetige geur van oranjebloesem omheen hangt. Four des Navettes, fondé en 1781 staat op een bord boven de ingang. Het is de oudste bakkerij van Marseille en de beste plek om navettes te kopen, de koekjes waar de stad bekend om staat. Van de smaak moet je houden – sterk bloemig en een tikje droog – en ze geven de energie die nodig is voor de steile trappen. Net als in Le Panier is hier de stilte opvallend. De luiken van veel huizen zijn gesloten. Zweet parelt in druppels op je voorhoofd, je ademhaling wordt zwaarder. Misschien was die trein toch geen slecht idee. Eenmaal boven wacht de beloning: het uitzicht. Hier kun je eindeloos turen naar de veerboten, die aan het einde van de horizon richting Algerije en Corsica varen. Naar de diepblauwe zee, die steeds van kleur lijkt te veranderen. En naar de uitgestrekte stad, die als een ruwe diamant schittert in het zonlicht.

Jean Claude Izzo vond ‘niets te zien in Marseille’. Hoe kwam hij erbij?